Terwijl drie miljoen Nederlanders hun dagelijkse zorgen ontvluchten bij de musical Soldaat van Oranje, vinden mijn vriendin en ik een vorm van escapisme in het kopen van nieuwe kamerplanten. Tijdens onze housewarming laatst kregen wij zelfs zes nieuwe planten cadeau! Voor mij was het niet minder dan een bewijs dat onze gasten een negentiende-
eeuws gevoel voor Romantiek bezitten. Ja, de kamerplant is een vrucht van de negentiende eeuw. Het ging zo: de Industriële Revolutie schudde de bestaande economische verhoudingen op en ontwortelde Europeanen, die vervolgens hun boeren- en ambachtsbestaan ontvluchtten om naar de rijzende industriesteden te trekken. Daar waar de fabrieksschoorstenen het van de berken, beuken en eiken hadden gewonnen, werd een wanhoop en heimwee naar de natuur geoogst. Zo begon de kamerplant haar intrede te doen in Nederlandse arbeiderswoningen.
Op onze huisfuif ontvingen wij een pannenkoekenplant, een blauwvaren, een rode peperplant en nog drie vetplantvariaties als aanvulling op ons reeds uitbundige kamergroen. Ik bedacht me hoe wij toch leunen op deze Romantiek, of nou ja, een soort eenentwintigste-eeuwse uitwas daarvan: een Romantiek voor Randstedelingen die eigenlijk nooit in de natuur zijn geweest. Dit gold echter al voor de tweede generatie Romantische escapisten: net na het fin de siècle gaven stadse kinderen hun eigen nieuwe interpretatie aan hun ouderlijke kamerplant.
Zomers speur ik hun sporen op, wanneer mijn vriendin en ik door de Hoge Veluwe fietsen. Als ik de geuren van de naaldbomen naar binnen snuif, weet ik dat het even gelukt is aan de kapitalistische moderniteit te ontglippen. Om het gevoel te rekken namen we
zelfs eens een nylon tentje mee naar het Nationale Park, om lekker natuurlijk te overnachten in dit oerbos met toiletgebouw. Kamperen op de Veluwe: het was de hype van het interbellum.
Stel je padvinders voor, maar dan niet naar Brits militair model georganiseerd, maar gevormd door Duits idealisme. Het waren groepen dromerige jongeren onder wie de rage woedde: een zogenaamde ‘blauwe’ en een ‘rode’ jeugd. De blauwe jeugd begon ermee. Hun naam komt van de blauwe knoop, een bloem die symbool staat voor geheelonthouding: wie morgendauw ontmoet, behoeft geen alcohol om aan de stad te ontsnappen. Hun radicaliteit school in een ‘vrije omgang’ tussen meisjes en jongens (tot afgrijzen van de kleinburgerlijke, christelijke meerderheid der natie!), hetgeen eigenlijk gewoon betekende dat ze als normale mensen met elkaar omgingen.
De roden brachten hierbij een politieke dimensie ten tonele en zochten ideologische steun in de socialistische beweging. De grootste groep rode jeugd was verenigd in de Arbeiders Jeugd Centrale, met als leider democratisch-socialist Koos Vorrink. Deze jeugdbeweger haatte de kapitalistische maatschappij met haar zelfzucht, vulgariteit en
hedonisme: hij wilde de jeugd klaar maken voor een Nieuwen Tijd, waarin kameraadschap, solidariteit, en gemeenschapszin de hoogste geboden zouden zijn. Bij de AJC geen pseudo-militarisme of wedstrijdsport, maar wandelingen, volksdans en arbeidsvreugde — allemaal op de Veluwe.
Echter zonder dat al die beloften zijn waargemaakt zit ik hier, met zes nieuwe kamerplanten in mijn kapitalistische moderniteit. Ik denk dan aan Koos Vorrink, en daarna altijd aan Soldaat van Oranje. Deze musical verhaalt over de rechts-nationalistische verzetsstrijder Erik Hazelhoff Roelfzema, die (maar dit vertellen ze niet tijdens de voorstelling) direct na de oorlog meewerkte aan een reactionaire staatsgreep inclusief moordpoging op Vorrink, omdat deze jeugdleider en tevens verzetsstrijder ijverig een onafhankelijk Indonesië steunde. Hazelhoff Roelfzema haatte het heden ook, maar vocht niet voor een Nieuwen Tijd, maar voor een terugkeer naar een oude orde. Gelukkig was Vorrink die dag niet thuis. Ik hoop dat hij op de Veluwe was, en vooraf zijn kamerplanten voldoende water had gegeven.
0 reacties