Never meet your heroes. Ja, dat kan je nou wel leuk zeggen, maar wat als je een letterkundige bent die vol trots haar eerste praatje op een conferentie mag houden over een held – en daar zit-ie dan ineens. Maanden heb je zitten zwoegen op het analyseren van iemands geniale poëzie, heb je je verdiept in iemands leven en werk en dan ineens, blijkt het een mens te zijn.
Afgelopen jaar heb ik een masterscriptie geschreven over de poëzie van Ronelda Kamfer, Adam Small en Breyten Breytenbach. Qua literair niveau stak Breytenbach voor mij met kop en schouders uit en ik raakte zo gefascineerd door zijn gedichten dat ik besloot een proefschrift over hem te gaan schrijven. Dat ik mocht spreken op een academische conferentie was een belangrijke stap voor mij, en aangezien mijn scriptie de poëzie benaderde vanuit traumatheorie was dat onderwerp snel gekozen. Toen echter bleek dat Breytenbach zelf bij de conferentie aanwezig zou zijn werd ik wel een beetje zenuwachtig. Jemig. Sta ik daar straks met mijn 26 jaar een beetje voor een volle zaal zijn trauma uit te leggen. Dat leek me extreem ongemakkelijk voor hem. En hoe reageert iemand daar in vredesnaam op?
Uiteindelijk onnodige vragen, want toen puntje bij paaltje kwam zat de beste man niet eens in de zaal tijdens mijn lezing – hij moest zich voorbereiden op een interview. Toch was ik niet de enige die hier ongemak over voelde. Eén van de belangrijkste hoogleraren in mijn veld had hem tijdens haar lezing wél in de zaal zien zitten en sprak ook uit dat dat voor hen beide raar moest voelen. Breytenbach glimlachte beschaafd en liet zich niet al te veel van de wijs brengen.
Toch blijft het vreemd om als academica zo in de nabijheid van het onderwerp van je onderzoek te lopen, en ik denk niet dat ik de enige ben die dat zo voelt. Je weet dat iedereen in de zaal een gigantische bewondering voor die man voelt, maar iedereen probeert het ook niet te veel te laten merken. Dan krijg je een situatie waarin de schrijver de kamer binnentreedt en iedereen heel hard niet naar hem kijkt en het niet over hem heeft omdat ze niet star struck willen lijken – maar als je na afloop mensen spreekt, blijkt dat iedereen elk klein detail heeft opgemerkt.
Het helpt ook niet als het idool in kwestie flink hermetische poëzie schrijft (allemaal worstelen we om de simpelste dingen te begrijpen) en duidelijk moreel gezien een beter mens is dan wij allemaal: Breytenbach heeft van 1975 tot 1982 in Zuid-Afrika in de gevangenis gezeten voor zijn verzet tegen de apartheidsregering. Mijn grootste bewondering ging uit naar één van de hoogleraren die duidelijk niet zo makkelijk verlegen te krijgen was en die ontspannen grapjes met hem aan het maken was tijdens de vele lezingen. Mijn hemel, om maar met Breytenbach te kunnen spreken als was het een mens.
Het hoort er allemaal bij voor mij als beginnende letterkundige, en ik zal vast snel wennen aan het hebben van schrijvers in mijn nabijheid. Voorlopig is het echter nog even spannend.
De magere man in de groene trui
hult zich nu in rood en blauw
Wij hebben hem niets te zeggen, mét
een genie valt niet te spreken, enkel over.
De vrees dat hij een mens blijkt te zijn
doet ons verzanden in theoretisch geleuter
Allen willen we degene zijn
die door de hermetiek heen breekt
werpen steelse blikken
op het onmogelijke gesprek
Hoeveel van ons zullen er vanavond
woorden op papier zetten? Ter navolging
besluit ik dat ik toch al mager ben
en die groene trui ook nog wel kan
0 reacties